zuiden
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zui·den
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zuiden | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
zuiden o
- (windstreek) een van de windstreken, die op landkaarten overeenkomt met de onderkant
- In de vakanties trekken veel Belgen en Nederlanders naar het zuiden.
- ▸ De bevrijding gebeurde niet in één keer. Eerst werd het zuiden van Nederland bevrijd. Dat was in 1944.[1]
Synoniemen
Antoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord zuiden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "zuiden" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron nieuwsbegrip.nl“75 jaar vrijheid in Nederland” (2-9-2019), CED-groep
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be