• oos·ten
enkelvoud meervoud
naamwoord oosten
verkleinwoord

het oosteno

  1. (windstreek) een van de windstreken, die op landkaarten overeenkomt met de rechterkant
    • De zon komt op in het oosten. 
    • Duitsland ligt ten oosten van Nederland en België. 
  2. (aardrijkskunde) gebiedsdeel of regio gelegen ten oosten van Nederland, o.m. Oost-Europa, Midden-Oosten, Azië, e.d.
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]


oosten

  1. (windstreek) oosten; een van de windstreken, die op landkaarten overeenkomt met de rechterkant


oosten

  1. (windstreek) oosten; een van de windstreken, die op landkaarten overeenkomt met de rechterkant


oosten

  1. (windstreek) oosten; een van de windstreken, die op landkaarten overeenkomt met de rechterkant