[1] Een gildepenning van het schippersgilde
  • gil·de·pen·ning
enkelvoud meervoud
naamwoord gildepenning gildepenningen
verkleinwoord - -

de gildepenningm

  1. (geschiedenis) (middeleeuwen) lidmaatschapsbewijs van een beroepsorganisatie in de vorm van een munt die het lid bij zich kon dragen
     Voorstellingen van arbeid en beroep zijn uit de kunst van de vroegmoderne Nederlanden in alle soorten en maten, en in opvallend grote hoeveelheden overgeleverd. (…) En allerlei vormen van kunstnijverheid, van gildepenningen tot gevelstenen, beelden beroepen uit.[2]
  2. (geschiedenis) (vanaf de late middeleeuwen) lidmaatschapsbewijs van een rederijkerskamer in de vorm van een munt die het lid bij zich kon dragen
     Hoewel Angillis niet zegt hoe hij aan zijn afbeelding komt, schijnt hij een gildepenning van de Kamer gekend te hebben, die er aldus uitzag. Vaak immers hadden de leden, als bewijs van hun lidmaatschap, een penning met de naam van de Kamer erop.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Bram de Klerck
    “De zakkendrager herkent zichzelf” (22 juli 2005) op nrc.nl  
  3. Robert Lawet (ed. E.G.A. Galama)
    “Vanden verlooren zoone.” (1941), Dekker & Van de Vegt, Utrecht/Nijmegen, p. 73/74 op nrc.nl