• slag·hek
enkelvoud meervoud
naamwoord slaghek slaghekken
verkleinwoord slaghekje slaghekjes

het slagheko

  1. hek dat door schuine stand vanzelf dichtklapt na openen
    • Voordat ze als burgemeester van Tubbergen geïnstalleerd werd dronk Wilmien Haverkamp eerst een borrel bij de paal, het slaghek op de gemeentegrens met Dinkelland bij De Molenhof. Na de borrel kreeg ze nog een rondleiding in de eeuwenoude windmolen. [2] 
76 % van de Nederlanders;
70 % van de Vlamingen.[3]