klokslag
- klok·slag
- samenstelling van klok (zowel als muziek instrument dat geluid maakt, als instrument dat de tijd aangeeft) en slag[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | klokslag | klokslagen |
verkleinwoord |
de klokslag m
- heel plecies op tijd zijn op een moment dat de klok het hele of halve uur slaat
- We spreken af om klokslag 12 uur morgen middag bij de ingang van de school.
- het slaan van de klok
- Aan het slot klinkt de vraag: „Wilt u nog kinderen?” Hamerende klokslagen luiden de voorstelling uit.[2]
- Het woord klokslag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "klokslag" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Kester Freriks 20 september 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be