• dam·slag
enkelvoud meervoud
naamwoord damslag damslagen
verkleinwoord

de damslagm

  1. (sport) een slag die je maakt met een dam in het damspel
    • Natuurlijk niet onmiddellijk 28.47-42? wegens 28...24-29!, 30...18-22 en 31...21-27 enz. met een vernietigende damslag naar 49. [2] 
67 % van de Nederlanders;
44 % van de Vlamingen.[3]