• stick
  • Leenwoord uit het Engels.
enkelvoud meervoud
naamwoord stick sticks
verkleinwoord stickje stickjes

destickm

  1. staafvormig voorwerp
  2. (sport) een slaghout bij (ijs)hockey, een hockeystick
    • Bij hockey wordt gebruik gemaakt van sticks. 
  3. (sport) idem gebruikt bij golf, een golfclub
  4. (informatica) een USB-stick of memorystick
    • Geef me je stickje maar even, dan kan ik de bestanden kopiëren. 
  5. een wietstick of joint (meestal stickie genoemd)
92 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be