drumstick
- drum·stick
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘boutje van gevogelte’ voor het eerst aangetroffen in 1984 [1]
- samenstelling van drum ww en stick
- van het Engelse 'drumstick' (trommelstok)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | drumstick | drumsticks |
verkleinwoord | drumstickje | drumstickjes |
de drumstick m
1.
- Het woord drumstick staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "drumstick" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "drumstick" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be