slapstick
- slap·stick
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘gooi- en smijtopvoering’ voor het eerst aangetroffen in 1967 [1]
- samenstelling van slap en stick [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | slapstick | slapsticks |
verkleinwoord | - | - |
de slapstick m
- film of toneelstuk (komedie) met veel gooi-en-smijtwerk vooral van slagroomtaarten
- Het woord slapstick staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "slapstick" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "slapstick" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ slapstick op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be