Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kle·ven
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘plakken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kleven
kleefde
gekleefd
zwak -d volledig

Werkwoord

kleven

  1. overgankelijk met een lijm bevestigen
    • Ik heb dat etiket opnieuw op de fles gekleefd omdat het losgekomen was. 
Synoniemen
Antoniemen
  1. lossen, losmaken, afweken
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen