coller
coller
- overgankelijk plakken, lijmen
- inergatief (spreektaal) (figuurlijk) kloppen, overeenkomen (met iets)
- «Ça colle!»
- Dat klopt!! [1]
- «Ça colle!»
- (spreektaal) (figuurlijk) lekker gaan, klikken
- «Ça ne colle pas entre Emile et Josyane.»
- Het klikt niet tussen Emile en Josyane. [1]
- «Ça ne colle pas entre Emile et Josyane.»
- inergatief (figuurlijk) zich aanpassen
- «Maurice Lévy, patron de Publicis, se donne deux ans pour coller au monde numérique.»[2]Maurice Lévy, de baas van Publicis, geeft zichzelf twee jaar om zich aan de digitale wereld aan te passen.
- «Maurice Lévy, patron de Publicis, se donne deux ans pour coller au monde numérique.»[2]
- overgankelijk (spreektaal) (figuurlijk) een strikvraag stellen, laten zakken
- «Le prof de philo, ce connard, il a collé mon meilleur pote.»
- Die klootzak van een filosofieleraar heeft mijn beste maat laten zakken. [1]
- «Le prof de philo, ce connard, il a collé mon meilleur pote.»
- ↑ 1,0 1,1 1,2 Wouw, Berry van de, Woordenboek populair Frans - Nederlands. Woordenboek van het Frans dat u op school nooit leerde, 2e druk, Breda: Uitgeverij Arti-Choc, 2014; p. 60
- ↑ Weblink bron Alexandre DeboutéMaurice Lévy se donne deux ans pour transformer Publicis in: Lefigaro (04/12/2014) op lefigaro.fr