colle
- Uit het Volkslatijn *kolla, ontleend aan Oudgrieks κόλλα (kólla) “plaksel”.
- [2][3][4] In de betekenis van ”(proef)toets, (prof)examen”, aangetroffen in ca. 1840. [1]
colle v
- lijm, plaksel
- (spreektaal) strikvraag
- «Le prof de maths m'a posé une colle.»
- De wiskundeleraar heeft me een strikvraag gesteld. [2]
- «Le prof de maths m'a posé une colle.»
- (spreektaal) voor straf nablijven op school
- «Après qu'on avait fait claquer des pétards on nous a donné trois heures de colle.»
- Nadat we rotjes hadden gegooid, moesten we drie uur nablijven. [2]
- «Après qu'on avait fait claquer des pétards on nous a donné trois heures de colle.»
- (spreektaal) (proef)toets, (proef)examen
- «Hier on a passé une colle de philo.»
- Gisteren hebben we een tentamen filosofie gemaakt. [2]
- «Hier on a passé une colle de philo.»
- (spreektaal) iets vervelends
- «Quelle colle!»
- Hè wat vervelend! [2]
- «Quelle colle!»
- colle in: Le Trésor de la Langue Française informatisé (1971-1994) op de website cnrtl.fr .