• klik·ken
  • In de betekenis van ‘overbrengen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1401 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
klikken
klikte
geklikt
zwak -t volledig

klikken

  1. inergatief een klikkend geluid maken
  2. inergatief (informatica) met een muis of anderszins een keuze kenbaar maken door op een vlak op het scherm te drukken; clicken
  3. inergatief geheimen doorvertellen en daarmee iemand verraden
     Ze klikten niet, ze praatten hun mond nooit voorbij aan de telefoon of in de kroeg, ze lieten zich te voet niet achtervolgen, in dat geval schudden ze de achtervolgers altijd af.[2]
  4. onpersoonlijk ~ tussen tot een goede verstandhouding komen
    • Het heeft altijd goed geklikt tussen die twee. 

de klikkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord klik
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]