1. berkenhout


  • ber·ken·hout
enkelvoud meervoud
naamwoord berkenhout -
verkleinwoord berkenhoutje berkenhoutjes

het berkenhouto

  1. (materiaalkunde) verzaagde stam van een berkenboom Betula  
    • Ze hebben de vuistregel dat ze met z’n tweeën op elk KILO-meubel moeten kunnen staan. Het materiaal waaruit de meubels bestaan, multiplex berkenhout, moet daarom een dikte van precies 18,4 millimeter hebben, zodat de afzonderlijke delen niet wiebelen. [2]
    • Zittend bij de haard in het parlementsgebouw – tien stammen berkenhout liggen klaar voor een knapperend vuur – zet hij zelfverzekerd de eurokritische standpunten van zijn Volkspartij uiteen. [3]
     Er was meer hout nodig voor het haardvuur, Lauritz pakte een paar blokken berkenhout, genoeg om een uur te branden.[4]