Een berk.
  • berk
  • In de betekenis van ‘loofboom met witte schors’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1050.[1]
  • erfwoord: Middelnederlands berke v, ontwikkeld uit Oergermaans *berkō, bij Indo-Europees *bʰerHǵós, waartoe ook Litouws béržas, Servo-Kroatisch brȅza, Ossetisch bærz(æ), Sanskriet bhūrjá (भूर्ज) ‘witte himalayaberk’ behoren.[2] Evenzo Nederduits Bark, Oudengels beorc en Noors bjørk.
enkelvoud meervoud
naamwoord berk berken
verkleinwoord berkje berkjes

de berkm

  1. (plantkunde) geslacht Betula   van katjes dragende loofbomen of struiken, kenmerkend is het in horizontale banden afschilferende schors
    • Een berk is een soort boom die veel voorkomt in Nederland. 
97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]


berk!

  1. (spreektaal) yuk! jakkes! getver! [1]