katje
- kat·je
- [1] kat zn met het achtervoegsel -je
- [2] omdat ze door een fluwelig oppervlak aan de huid van een kat doen denken of door de vorm aan een kattenstaat; in de betekenis van ‘bloeiwijze’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1573 [1]
- [3] omdat vorm en kleur soms doen denken aan een liggende kat [2]
het katje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord kat
- dim. tant. (plantkunde) benaming voor de bloeiwijze van sommige planten en bomen
- dim. tant. (buikpotigen) benaming voor verschillende soorten slakken uit de familie Cypraeidae met glanzend gekleurde schelpen, gebruikt voor versiering en als ruilmiddel
- [3] kauri, porseleinhoorn
- Het woord katje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "katje" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "katje" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be