Nederlands

 
3. Berkenhoutje (Phalera bucephala)
Uitspraak
Woordafbreking
  • ber·ken·hout·je
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

het berkenhoutjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord berkenhout
  2. dim. tant. stukje hout afkomstig van een berkenboom Betula   gebruikt als markering
    • Kom op dinsdag terug, breng slechts één helper mee, neem brood en zout mee, doe nieuwe klompen aan en op deze plaats gemerkt met een berkenhoutje begint gij met een nieuwe spade te graven. [2]
  3. dim. tant. (vlinders) benaming voor wapendrager Phalera bucephala  
    • Om te beginnen liet ik de wants eenige dagen vasten en bracht haar toen in gezelschap met een driekwart volwassen rups van Phalera bucephala, het Berkenhoutje. [3]

Gangbaarheid

Verwijzingen