• hout·be·drijf
enkelvoud meervoud
naamwoord houtbedrijf houtbedrijven
verkleinwoord houtbedrijfje houtbedrijfjes

het houtbedrijfo

  1. (economie) onderneming waar men hout bewerkt en verkoopt
     Bij een houtbedrijf in Winschoten heeft een grote brand gewoed. Een stapel hout vatte vlam, waarbij mede door de harde wind veel rook vrijkwam. Omwonenden kregen het advies ramen en deuren dicht te houden en de mechanische ventilatie uit te zetten.[1]
     De zwendel werd aangestuurd door Lex V., die een aantal van de andere veroordeelden benaderde om voor hem de beleggingen aan de man te brengen. Het ging om investeringen in onder meer wijngoederen, een houtbedrijf of CO2-emissierechten. Zelf kocht hij een lijst met adressen en contactgegevens van potentiële klanten. Met fraaie (nep)folders, agressieve verkooppraatjes en valse namen werkten ze op hen in.[2]



  1.   Weblink bron “Grote brand bij houtbedrijf in Winschoten” (zaterdag 17 maart 2018, 01:47), NOS
  2.   Weblink bron
    Charlotte Waaijers
    “Valse namen en luxe levens: tot vier jaar cel voor boilerroom-oplichters” (vrijdag 1 mei 2020, 22:55), NOS