Nederlands

 
doelhout van achteren gezien
Uitspraak
Woordafbreking
  • doel·hout
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord doelhout
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het doelhouto

  1. de rand van een doel bestaande uit de beide doelpalen aan de zijkant en de lat boven het doel
     De manschappen van coach Karim Belhocine namen al snel de touwtjes in handen op Stayen. De Carolo’s dirigeerden het spel en Morioka en Ilaimaharitra vonden elk een keer het doelhout.[1]
     Kaminski was geklopt, maar de deklat bracht redding voor de Buffalo’s. 1-1 voor pogingen op het doelhout, 0-0 op het bord.[2]
Hyponiemen

Gangbaarheid

39 % van de Nederlanders;
59 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    kvu
    “Charleroi wint overtuigend van STVV” (24/11/2019), De Standaard
  2.   Weblink bron
    RN
    “AA Gent plaatst zich voor 1/16de finales Europa League na gelijkspel in Saint-Étienne” (28 november 2019), De Morgen
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be