• hou·ten
  • Afgeleid van hout met het achtervoegsel -en
stellend
onverbogen (alleen
attributief)
verbogen houten

houten

  1. gemaakt van hout
    • Deze prachtige houten tobbe wordt geheel compleet geleverd inclusief de houten trap. 
     Ik zakte teleurgesteld neer op een houten bankje naast het raam en opende het gastenboek van het café dat als ‘trail-register’ fungeerde.[1]
     Sidderend liet ze zich achterover op de houten tafel vallen, met haar armen boven haar hoofd op het brede, knoestige tafelblad.[2]
     Ze liet zichzelf in een chique grijze stoel zakken, waarvan de houten leuningen op de snaren van een harp leken.[2]
  • Een houten Klaas
een stijve hark van een vent [3]

dehoutenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord hout
99 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[4]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  2. 1 2
    Jessie Burton vert. Marja Borg
    “De muze” (2017), Luitingh-Sijthoff op Wikipedia, ISBN 9789024574704
  3. www.dbnl.org
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be