• af·val·hout
enkelvoud meervoud
naamwoord afvalhout
verkleinwoord afvalhoutje afvalhoutjes

het afvalhouto

  1. hout dat men ziet als afval; hout waarvan de eigenaar geen nuttig gebruik meer kan maken
     Chemiebedrijf AkzoNobel neemt via de leiding groen geproduceerde stoom af. Die biostoom wordt geproduceerd door het stoken van houtsnippers van sloop- en afvalhout. Jaarlijks kan de centrale 300.000 ton afvalhout verwerken.[2]
     Al maanden voor Pasen beginnen de dorpen met het verzamelen van snoei- en afvalhout om de paasbult op te bouwen. Volgens de regels moeten alle takken vervolgens met de hand op de bult geworpen worden. Dat gaat via metershoge steigers of ladders die tegen het paasvuur zijn aangelegd of gebouwd.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Nieuwe biostoomleiding maakt chemie schoner” (Maandag 13 februari 2017, 16:15), NOS
  3.   Weblink bron “Dijkerhoek heeft het grootste paasvuur” (Zondag 27 maart 2016, 08:21), NOS