• af·val
enkelvoud meervoud
naamwoord afval -
verkleinwoord - -

het afvalo

  1. onbruikbare resten die weggegooid worden
    • Morgen komen ze het afval ophalen. 
     Doordat ik vaak dagenlang geen afvalbak tegenkwam, droeg ik altijd een zak vol gebruikte wc-papiertjes bij me. Het was altijd weer een enorme opluchting om in een dorpje mijn wc-papier en ander afval weg te kunnen gooien.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord afval -
verkleinwoord - -

de afvalm

  1. het afvallen, verlating van een persoon of overtuiging waaraan men eerder was toegewijd
     De grondtoon van het boek getuigt van een cultuurpessimisme, dat vooral tot uiting komt in wantrouwen jegens een volledig geseculariseerde samenleving. De afval van God lijkt vanuit een gelovig gezichtspunt betekenis te hebben, maar dat is volgens hem een vergissing.[3]
vervoeging van
afvallen

afval

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvallen
    • ... dat ik afval. 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  1. afval op website: Etymologiebank.nl
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Weblink bron
    Paul Scheffer
    “Het kwaad en de vrijheid; Cultuurrampen” (26 september 1997) op nrc.nl  
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


afval; slachtafval, orgaanvlees