Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·val·kuil
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afvalkuil afvalkuilen
verkleinwoord afvalkuiltje afvalkuiltjes

Zelfstandig naamwoord

de afvalkuilm

  1. een holte in de grond waarin met verbruikte goederen kan wegstoppen en later begraven
    • Amerikaanse militairen verbrandden vorige week korans in een afvalkuil. Het leidde tot rellen, waarbij meer dan dertig doden vielen. [1] 
    • De archeoloog van het archeologisch adviesbureau RAAP kan zijn enthousiasme nauwelijks bedwingen. „Nee” zegt hij, „dit hadden we niet verwacht. En al helemaal geen restanten van een boerderij uit vermoedelijk de elfde of twaalfde eeuw; evemin op deze plek.” Hij loopt spontaan naar een grotere gemarkeerde cirkel. „Dit is een waterput geweest, of een afvalkuil.” [2] 
    • Het potje uit de ijzertijd werd in 2011 toevallig gevonden tijdens de opgraving van een grafveld uit de vroege middeleeuwen. Het lag in een afvalkuil van een eenvoudig boerenhuishouden. Pas nadat de scherven waren gewassen, werd duidelijk hoe bijzonder de vondst is. [3] 

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen