• vuil·nis
  • In de betekenis van ‘vuil, afval’ voor het eerst aangetroffen in 1400 [1]
  • afgeleid van vuil met het achtervoegsel -nis
enkelvoud meervoud
naamwoord vuilnis -
verkleinwoord - -

het vuilniso

  1. materiaal dat weggeworpen wordt
    • 's Woensdags wordt het vuilnis opgehaald. 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]