afvalmand
  • af·val·mand
enkelvoud meervoud
naamwoord afvalmand afvalmanden
verkleinwoord afvalmandje afvalmandjes

de afvalmandv / m

  1. een mand waarin men droge, onbruikbare resten verzamelt
     De boodschappen zijn achter de rug. De challengeweek -die in dit geval loopt van zaterdag tot zaterdag- kan beginnen. Mijn afvalmand ziet er leeg en uitnodigend uit. Al het droge afval zal ik deze week in die mand verzamelen, om het aan het eind uit te zoeken: welke dingen kunnen gerecycled worden en welke dingen niet?[1]
     Maar o, wat zou ik Erben graag zien lopen, vanmiddag, in een of ander bedrijfsgebouw met centrale verwarming, visgraattapijt en afvalmanden vol koffiebekertjes[2]
  1.   Weblink bron
    Elise Verschuure
    “Een week lang leven zonder afval” (6 maart 2020), Reformatorisch Dagblad
  2.   Weblink bron “Erben Wennemars en de (schijnbaar) vergeefse strijd tegen de tijd” (14/10/2013), HP de Tijd