afvalemmer
  • af·val·em·mer
enkelvoud meervoud
naamwoord afvalemmer afvalemmers
verkleinwoord afvalemmertje afvalemmertjes

de afvalemmerm

  1. een bak waarin men afval kan doen
     Later, na het opbaren, zouden de eigenaars van die handen hun latex handschoenen afstropen en in een met een hemelsblauwe vuilniszak beklede afvalemmer werpen, zoals een hoer zich op de afwerkplek van gebruikte condooms ontdoet.[2]
     Plastic handschoenen mogen niet in de afvalemmer voor plastic[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  3.   Weblink bron “Plastic handschoenen mogen niet in de afvalemmer voor plastic” (12-05-2020), NOS