bouwafval
  • bouw·af·val
enkelvoud meervoud
naamwoord bouwafval
verkleinwoord

bouwafval m/o

  1. onbruikbare restanten van bouwwerkzaamheden
     Er reed tegenwoordig geen verkeer meer over, behalve om aarde en bouwafval weg te brengen naar het ravijn, dat als stortplaats voor droog vuilnis dienstdeed.[1]
     Het Zuid-Franse stadje Signes is in rouw om zijn burgemeester Jean-Mathieu Michel. De 76-jarige burgervader werd aangereden door een man die hij kort daarvoor had aangesproken op het dumpen van afval. Volgens Franse media zat burgemeester Michel maandag met vrienden in een auto toen hij twee mensen langs de weg illegaal bouwafval zag lozen.[2]
  1. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028261396
  2.   Weblink bron “Franse burgemeester doodgereden na opmerking over afvaldumping” (07-08-2019), NOS