• sam·pah

sampah

  1. afval
    «Jangan membuang sampah sembarangan.»
    Gooi niet zomaar afval weg.
  2. vuilnis
    «Mereka akan mengambil sampah besok.»
    Morgen komen zij het vuilnis ophalen.
  3. (figuurlijk) uitschot, tuig
    «Hidup sebagai gelandangan dianggap sampah masyarakat.»
    Levend als dakloze wordt men gezien als uitschot van de maatschappij.

tempat sampah, bandar sampah