Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·val·hef·fing
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afvalheffing afvalheffingen
verkleinwoord afvalheffinkje afvalheffinkjes

Zelfstandig naamwoord

de afvalheffingv

  1. geld dat een huishouding, bedrijf of organisatie moet betalen voor het ophalen en verwerken van afvalstoffen
     Het plan was om zzp'ers die vanuit huis werken een afvalheffing van 128 euro per jaar op te leggen, maar daarop kwam veel kritiek, ook van de gemeenteraad. De heffing zou mensen treffen die amper vuil produceren, zoals boekhouders.[1]
     Het maakt veel uit in welke gemeente je je vuilnis weggooit. De gemeente met de laagste afvalheffing is Berkelland in de Achterhoek: daar betalen inwoners 135 euro per jaar. Ter vergelijking: een inwoner in Rijswijk is daar 468,12 euro aan kwijt.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Rotterdam:geen afvalheffing zzp'ers” (Woensdag 18 januari 2012, 04:11), NOS
  2.   Weblink bron “Woonlasten huiseigenaren gemiddeld 4 procent omhoog” (Maandag 7 december 2020, 18:57), NOS