afvallen
- af·val·len
- samenstelling van af bw en vallen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afvallen /'ɑfɑlə(n)/ |
viel af /vil'ʔɑf/ |
afgevallen /'afxəvɑlə(n)/ |
klasse 7 | volledig |
afvallen
- ergatief gewicht verliezen
- De dikke man wilde in korte tijd veel afvallen.
- ergatief, (scheepvaart) de koers van een schip in de richting van de lijzijde wijzigen
- We gingen veel te scherp aan de wind, dus gaf de schipper bevel tot afvallen.
- ergatief ontrouw worden aan zijn geloof
- Nadat zijn vrouw was overleden, ondanks alle gebeden die hij gebeden had, is hij van zijn geloof afgevallen.
- ergatief vallen vanaf een hoger gelegen plek
- Hij was bang dan zijn kinderen van het muurtje af zouden vallen het diepe ravijn in.
- ▸ Haar spieren deden bij elke beweging pijn en haar hoofd kon er elk moment afvallen of exploderen.[1]
- ergatief niet meer meetellen, niet meer kunnen meedoen
- Vijf van de zes studenten zullen afvallen, want het is nu eenmaal een heel zware studie.
- elkaar steunen
- Vader en moeder zullen elkaar nooit afvallen in tegenwoordigheid van vreemden.
- [1]: vermageren
1. gewicht verliezen.
2. de koers van een schip in de richting van de lijzijde wijzigen
3. ontrouw worden aan zijn geloof
4. vallen vanaf een hoger gelegen plek
5. niet meer meetellen
- Het woord afvallen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afvallen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be