abattre
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
abattre |
abattais |
abattu |
derde groep | volledig |
abattre
- onovergankelijk (scheepvaart): afvallen
- overgankelijk: afbreken, omverwerpen, platgooien, (bouwwerk)
- overgankelijk: doden, ombrengen (dier)
- overgankelijk: neerhalen (vliegtuig)
- overgankelijk: neerhalen, vellen (boom)
- overgankelijk: neerschieten (persoon)
- overgankelijk: neerslaan, verslaan (tegenstander)