• om·bren·gen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ombrengen
bracht om
omgebracht
zwak -cht volledig

ombrengen

  1. overgankelijk doden, om het leven brengen
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]