Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • fal·len
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
fallen
[ˈfalən]
fiel
[fiːl]
gefallen
[ɡəˈfalən]
volledig

Werkwoord

fallen

  1. onovergankelijk vallen
    «Sie fiel zu Boden.»
    Zij viel op de grond.


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
fallar

fallen

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van fallar
  2. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van fallar


Zweeds

Woordafbreking
  • fal·len

Werkwoord

fallen

  1. voltooid deelwoord actief van falla