afvalligheid
- af·val·lig·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afvalligheid | afvalligheden |
verkleinwoord | - | - |
de afvalligheid v
- het ontrouw worden aan zijn geloof
- De afvalligheid van de man nam toe.
1. het ontrouw worden aan zijn geloof
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord afvalligheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.