brandend houtskool

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • houts·kool
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord houtskool houtskolen
verkleinwoord houtskooltje houtskooltjes

Zelfstandig naamwoord

de houtskoolm

  1. verkoold hout dat wordt gebruikt als brandstof, als grondstof voor buskruit of als medicament
    • Vannacht hing boven de Cypriotische hoofdstad Nicosia een zware lucht van houtskool en geroosterd vlees, opstijgend uit de vele koffiehuizen, waar kebab bereid werd, het traditionele gerecht van stukjes vlees, die boven een open vuur geroosteerd worden.[2] 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. houtskool op website: Etymologiebank.nl
  2. Trouw, krant van woensdag 17 aug 1960 (19de jaargang, nr. 4679), pagina 2, "Cyprus viert feest van onafhankelijkheid / Na 82 jaar einde aan Brits bewind"; gehaald via [1](geraadpleegd 2021-11-26)
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be