Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • geel·hout
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord geelhout -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

geelhout o [1]

  1. hout dat geel van kleur is
  2. (bloemplanten) Casearia tremula  , een boomsoort die op de ABC-eilanden voorkomt
  3. (bloemplanten) de boomsoort Afrocarpus falcatus   ook outeniquageelhout genoemd
  4. (bloemplanten) de boomsoort Podocarpus latifolius  , ook echte geelhoutboom genoemd
  5. het hout van 2), 3) of 4)
  6. het hout van Cladrastis kentukea  , Morus tinctoria   of Rhus cotinus   dat als verfhout gebruikt wordt
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen