Aanmaakhout
  • stoof·hout
enkelvoud meervoud
naamwoord stoofhout -
verkleinwoord - -

het stoofhouto

  1. hout om een kachel aan te steken
    • Vader Van Paemel kapte stoofhout terwijl zijn zoon samen met de Socialisten op de barrikaden aan het vechten was tegen de gendarmen. [1]
  1. Uit: Cyriel Buysse "Het gezin Van Paemel"