Nederlands

 
[1] houtspaander
 
[2] houtspaander
Uitspraak
Woordafbreking
  • hout·spaan·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord houtspaander houtspaanders
verkleinwoord houtspaandertje houtspaandertjes

Zelfstandig naamwoord

de houtspaanderv / m

  1. kleine stukjes afvalhout die ontstaan na bewerken van hout
    • Ik wilde naar een dokter vanwege mijn pijnlijke knie, die sinds ons dansavondje griezelig knakt. Vond niemand nodig. Maar we gingen er wel op uit: naar de plek, hoog op een berg, waar de Heilige Maagd driehonderd jaar geleden is verschenen. In een stuk hakhout. En inderdaad, de vergroeiing in de houtspaander heeft wel iets van een vrouwenfiguurtje. Er is een hele kerk omheen gebouwd. Gezegend water stroomt er ook, we hebben een plastic Mariaatje gevuld voor Roosmarijns vader, die bij de scheiding zijn flesje Lourdeswater heeft achtergelaten. Ik moest de lap om mijn knie bevochtigen met het heilig nat. Nu nog een beetje geloof. [2] 
    • In essentie is de majokachel een pijp die aan boven en onderzijde open is en waarin een verbrandingsbakje is opgehangen. In dat bakje werden houtspaanders en gebroken twijgjes en dergelijke verstookt. [3] 
    • De hele petfles vult zich met het gas, mag je aannemen – de klassieke gloeiende houtspaander dooft erin. [4] 
  2. (vlinders) Axylia putris   nachtvlinder met het uiterlijk van een houtspaander
Hyperoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Lydia Rood 23 juli 2005 Hollands dagboek
  3. NRC Karel Knip 27 april 2013 Kachelgedenken
  4. NRC Karel Knip 24 april 2010 Broeikas in een flesje
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be