Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hout·cel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord houtcel houtcellen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de houtcelv / m

  1. bepaalde cellen van een boom die aan de binnenzijde van het cambium liggen
    • Bij het zinken van houten schepen speelt iets anders een rol. Oude boten waren vaak van eikenhout dat met een soortelijk gewicht van 0,7 kilo per kubieke decimeter (water is 1) blijft drijven. Maar als de boot lang op de grens van lucht en water ligt, treedt een rottingsproces op waarbij de cellulosestructuur van de houtcellen verloren gaat. Dan verdwijnt de lucht in en tussen de houtcellen, stijgt het soortelijk gewicht en zinkt het hout. [2] 
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

80 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen