houtvuur
  • hout·vuur
enkelvoud meervoud
naamwoord houtvuur houtvuren
verkleinwoord houtvuurtje houtvuurtjes

het houtvuuro

  1. een vuur waarbij hout de brandstof is
    • Dit jaar komen liefst 1.600 re-enactors (mensen die levende geschiedenis naspelen) naar Groenlo. Ze kamperen op de oevers aan de gracht, slapen er op stro en koken op houtvuur. Van het Rebel Regiment (Polen) en Caballeros y Damas de la Orden Calatrava (Spanje) tot Historica Tempus (Frankrijk) en The Company of captain Montalbano (Verenigde Staten) zijn er ruim zestig groepen die zich mengen in de strijd.[3] 
    • Klopt dit wel: is twee uur houtvuur stoken te vergelijken met tien uur autorijden? (Ja dat klopt!)[4] 
    • Nu auto’s schoner zijn geworden, is houtrook de belangrijkste bron van fijnstof. Gemeenten denken over stookvrije wijken.[5] 
  2. (verouderd) soort bederf in hout
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[6]
  1. houtvuur op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Tubantia Dolf Ruesink 21-SEPTEMBER-2017
  4. Volkskrant Hidde Boersma 19 december 2016,
  5. NRC Sander Voormolen 15 december 2016
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be