eikenhouten
  • ei·ken·hou·ten
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen eikenhouten
verbogen
partitief eikenhoutens s -

eikenhouten [1]

  1. gemaakt van het hout van een eik (Quercus  )
     Het eikenhouten beeld werd vorige week woensdag ontmanteld en naar Maastricht gebracht voor restauratie.[2]
     Het had al veel eerder bekend kunnen zijn dat de toren van het stadhuis in het Friese Bolsward aangetast was door de bonte knaagkever. Dat zegt oud-woordvoerder van de gemeente Bolsward en historicus Willem Haanstra. Afgelopen zaterdag werd de toren van het stadhuis ontmanteld, omdat de eikenhouten draagconstructie te instabiel was geworden door de kever.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Zoete Lieve Vrouw Den Bosch terug van opknapbeurt” (30-03-2018), NOS
  3.   Weblink bron “'Gemeente wist van bonte knaagkever in toren Bolsward'” (02-10-2019), NOS