• hout·schuur
enkelvoud meervoud
naamwoord houtschuur houtschuren
verkleinwoord houtschuurtje houtschuurtjes

de houtschuurv / m

  1. schuur waarin men (brand)hout opslaat
     Oude prenten en tekeningen inspireerden het tweetal om een restaurant neer te zetten dat gebouwd is in de stijl van de houtschuur die er vroeger stond. Het enthousiasme sloeg over, ook op de Surinaamse regering die besloot om de vervallen aanlegsteiger van Bakkie te renoveren. “Daardoor is het voor toeristen uit Paramaribo mogelijk om een kijkje te nemen in ons museum. Het is met de goedkope postboot drie uur varen", vertelt Bas.[2]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Harmen Boerboom
    “Surinaams erfgoed gered door particulieren” (Zaterdag 27 december 2014), NOS