Nederlands

 
houtwal
Uitspraak
Woordafbreking
  • hout·wal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord houtwal houtwallen
verkleinwoord houtwalletje houtwalletjes

Zelfstandig naamwoord

de houtwalm

  1. strook met bomen en struiken die men gebruikt voor de productie van (brand)hout en als afscheiding van landbouwpercelen
    • Het beoogde zonnepark telt ruim 81.000 zonnepanelen en moet 25 jaar lang stroom opleveren. Vanwege het karakter van de omgeving steken de zonnepanelen maximaal 2 meter boven het maaiveld uit. Rondom het park komt een open hekwerk. De aanwezige houtwal wordt versterkt, open stukken worden ingevuld met beplanting. Aan de zuidoostzijde van het park, tegen de landsgrens aan, wordt ook groen aangelegd. [2] 
    • Maar ook op veel andere plaatsen zijn berkenzwammen te vinden, zoals op berken die in de schaduw van andere bomen in het bos of houtwal staan of op omgezaagde bomen. En wie wel eens de open haard of kachel met berkenhout stookt, weet dat je dit hout niet lange tijd in de regen moet laten liggen want ook dan slaan de zwammen snel toe. [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen