• hout·be·spa·rend
  • samenstellende afleiding van  hout zn  en  besparen ww  met het achtervoegsel -d, in de betekenis "minder hout verbruikend" aangetroffen vanaf 1842 (zie vindplaats hieronder)
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen houtbesparend houtbesparender houtbesparendst
verbogen houtbesparende houtbesparendere houtbesparendste
partitief houtbesparends houtbesparenders -

houtbesparend

  1. minder materiaal uit stammen en dikke takken vereisend
     Een speksteenkachel wordt aangeprezen als uiterst vriendelijk voor het milieu, houtbesparend en er wordt een hoog rendement beloofd van 90 tot 95 procent.[1]
     Amelia gaf hem nu ook bezigheid genoeg: zij sprak met hem van houtbesparende ovens, van draaimachines, van ploegen, welke te gelijk zaaiden en egden; en hij maakte haar van dit alles kleine modellen.[2]
  1.   Weblink bron
    Hein Sluijter
    Een open haard stookt onrust : Zeventig procent van de houtverbranders doet het helemaal verkeerd (1 december 1995) in: de Stem, jrg. 135, p. 26 (E 2) kol. 6
  2.   Weblink bron
    August Heinrich Julius Lafontaine
    “Theodoor of De vondeling” (1806), François Bohn, p. 100