• holt

het holto

  1. (onderwijs) (historisch) (België) beroepsopleiding met veel theoretische kennis die 4 of 5 jaar duurt, vergelijkbaar met de tegenwoordige masteropleiding aan een hogeschool
vervoeging van
hollen

holt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hollen
    • Jij holt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hollen
    • Hij holt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van hollen
    • Holt! 


holt

  1. hout


  • Afgeleid van het Proto-Germaanse *hultą

holt o

  1. hout


holt

  1. hout


  • Uit het Angelsaksische holt

holt

  1. bos, een klein woud; een beboste heuvel, bosschage


holt o

  1. hout
  2. tak, stok, balk
  3. bos
  • hout (meer gangbare uitspraakvariant)


holt

  1. hout


holt

  1. hout


holt

  1. hout


  • holt
Naar frequentie 41290

holt

  1. onbepaald onzijdig enkelvoud stellende trap van hol

holt

  1. onbepaald onzijdig enkelvoud stellende trap van hol


  • holt

holt

  1. onbepaald onzijdig enkelvoud van hol


  • Afgeleid van het Proto-Germaanse *hultą

holt o [3]

  1. hout
  2. boom
  3. bos, woud

holt [4]

  1. trouw, toegenegen


holt

  1. bos, bosschage


holt

  1. hout


  • holt
  • Afgeleid van het Duitse halt

holt

  1. (spreektaal) nou


holt

  1. hout


holt

  1. hout