bosschage
Niet te verwarren met: bossage |
- bos·scha·ge
- via Middelnederlands boscaelge van Oudfrans boscage "wat tot het bos behoort", in de betekenis van ‘bosje’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bosschage | bosschages |
verkleinwoord | - | - |
het bosschage o
- klein bos
- Het woord bosschage staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bosschage" herkend door:
56 % | van de Nederlanders; |
19 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ bosschage op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "bosschage" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be