Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bos·je

Zelfstandig naamwoord

het bosjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord bos
     Haar vingers speelden met de stelen van het bosje bloemen dat in een glazen vaasje stond.[1]


Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen