Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Halt
  • halt
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘tussenwerpsel: stop’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1673 [1]

halt

  1. aansporing om te stoppen
    • Halt! riep de politieagent. 
  2. halt houden: stoppen, niet meer verder bewegen
    • Voor het bordes hielden de vijf Roodhoofden halt. [2] 
enkelvoud meervoud
naamwoord halt -
verkleinwoord - -

het halto

  1. een ~ toeroepen: laten stoppen, tot stilstand brengen (ook fig.)
    • Is het nog mogelijk die beweging een halt toe te roepen? 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]


  • halt

halt

  1. stoppen


halt

  1. zo


  • halt
Naar frequentie 12003

halt

  1. voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hale

halt

  1. voltooid (verleden) deelwoord van hale


  • halt

halt

  1. voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hala

halt

  1. voltooid (verleden) deelwoord van hala

halt

  1. voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hale

halt

  1. voltooid (verleden) deelwoord van hale


  • halt
  • Leenwoord uit het Duits

halt

  1. stop

halt

  1. (spreektaal) nou


Naar frequentie 3685

halt

  1. onbepaald onzijdig enkelvoud van hal
    «På grund av släckningsarbetet är det väldigt halt på vägen.»
    Op grond van brandbestrijding is het erg glad op de weg.