kophout
- kop·hout
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kophout | kophouten |
verkleinwoord | kophoutje | kophoutjes |
het kophout o
- elk van de twee uitgeholde houten steunen waarop een vat of ton ligt, zodat het op zijn plaats blijft liggen en geheel vrij blijft van de grond
- Door het voorste kophout onder het wijnvat weg te halen kwam het scheef kwam te liggen zodat het laatste restje wijn eruit getapt kon worden.
- (mijnbouw) eenvoudige houten stut in een mijn, al dan niet afgedekt met een rond of halfrond hout
- (scheepvaart) stuk rondhout met uithollingen of uitsparingen aan beide uiteinden, waardoor een touw of lijn geregen wordt
-
1. uitgeholde houten steun waarop een ton ligt
-
2. eenvoudige houten stut in een mijn
-
3. rondhout met uithollingen aan beide uiteinden
- [2] Alleen de definitie in het "Woordenboek der Nederlansche taal" benoemt de afdekking met een rond of halfrond hout.
- [3] Het verkleinwoord 'kophoutje' is voor deze betekenis ganbgbaarder [3].
- [1] vat, biervat, wijnvat, ton, bierton
- [2] mijn, mijnbouw, stutten
- [3] lijken, lijketouw, kluiver, want, fok, gaffel, bindselen
- Het woord kophout staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kophout" herkend door:
71 % | van de Nederlanders; |
62 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Klein, P."woordenlijst: kop", Binnenvaarttaal op website Vereniging "De Binnenvaart": DeBinnenvaart.nl; geraadpleegd 2018-07-16
- ↑ Boon, Ton den & Rudi Hendrickx(red.), Van Dale: Groot woordenboek van de Nederlandse taal, 15e druk, 3 delen, Utrecht/Antwerpen: Van Dale Uitgevers, 2015; ISBN 9789460772221
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be