• kop·hout
enkelvoud meervoud
naamwoord kophout kophouten
verkleinwoord kophoutje kophoutjes

het kophouto

  1. elk van de twee uitgeholde houten steunen waarop een vat of ton ligt, zodat het op zijn plaats blijft liggen en geheel vrij blijft van de grond
    • Door het voorste kophout onder het wijnvat weg te halen kwam het scheef kwam te liggen zodat het laatste restje wijn eruit getapt kon worden. 
  2. (mijnbouw) eenvoudige houten stut in een mijn, al dan niet afgedekt met een rond of halfrond hout
  3. (scheepvaart) stuk rondhout met uithollingen of uitsparingen aan beide uiteinden, waardoor een touw of lijn geregen wordt


  • [2] Alleen de definitie in het "Woordenboek der Nederlansche taal" benoemt de afdekking met een rond of halfrond hout.
  • [3] Het verkleinwoord 'kophoutje' is voor deze betekenis ganbgbaarder [3].
71 % van de Nederlanders;
62 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Klein, P.
    "woordenlijst: kop", Binnenvaarttaal op website Vereniging "De Binnenvaart": DeBinnenvaart.nl
    ; geraadpleegd 2018-07-16
  3. Boon, Ton den & Rudi Hendrickx
    (red.), Van Dale: Groot woordenboek van de Nederlandse taal, 15e druk, 3 delen, Utrecht/Antwerpen: Van Dale Uitgevers, 2015; ISBN 9789460772221
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be