kophoutje
- kop·hout·je
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | - | - |
verkleinwoord | kophoutje | kophoutjes |
het kophoutje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord kophout
- (scheepvaart) stuk rondhout met uithollingen of uitsparingen aan beide uiteinden, waardoor een touw of lijn geregen wordt
- Elk kophoutje in een scheepsladder rust aan beide zijden op een knoop in de touwen die er doorheen geregen zijn.
- [2] Voor dit verkleinwoord is deze betekenis is het meest gangbaar [2]
- Het woord 'kophoutje' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Klein, P."woordenlijst: kop", Binnenvaarttaal op website Vereniging "De Binnenvaart": DeBinnenvaart.nl; geraadpleegd 2018-07-16
- ↑ Boon, Ton den & Rudi Hendrickx(red.), Van Dale: Groot woordenboek van de Nederlandse taal, 15e druk, 3 delen, Utrecht/Antwerpen: Van Dale Uitgevers, 2015; ISBN 9789460772221